Een Wagner-huurling bedient militaire specialistische apparatuur. Foto: 突撃二号 (CC BY 3.0)
Terwijl wereldwijd landen weer volle bak investeren in hun nationale krijgsmachten, worden buitenlandse huurlingen van private militaire bedrijven nog altijd volop door staten ingehuurd. Deze bedrijven hebben een integrale plek in de moderne manier van oorlogsvoering veroverd. “De Verenigde Staten zou zonder private bedrijven simpelweg geen oorlog meer kunnen voeren.”
Door de opkomst van particuliere militaire bedrijven, of private military contractors (PMC’s) lijkt het geweldsmonopolie van de overheid in het geding. Daarbovenop spelen dit soort PMC’s veelal niet volgens dezelfde regels als overheden. Waarom gaan staten toch met dit soort bedrijven in zee? En waar liggen de grenzen voor deze huurlingenlegers?
Particuliere militaire bedrijven, zoals de Wagner Groep of Blackwater zijn ondernemingen die taken die normaliter door het leger worden uitgevoerd, overnemen. Gebouw- of persoonsbeveiliging, logistiek en bediening van specialistische apparatuur behoren tot het takenpakket van zulke PMC’s, voornamelijk bestaande uit ex-militairen en politieagenten van Britse, Amerikaanse en Zuid-Amerikaanse afkomst. De grootste PMC’s hebben tienduizenden werknemers en draaien miljarden aan omzet per jaar.
De Wagner Group is vooral bekend omdat zij ook actief meevechten bij conflicten in het Midden-Oosten, Afrika en Oekraïne, nagenoeg altijd voor de belangen van de Russische staat. Tegenwoordig komt Wagner vooral in negatieve publiciteit door hun wreedheden en mensenrechtenschendingen in de Centraal Afrikaanse Republiek, Niger en Mali. Daar steunen ze overheden in ruil voor controle over goud- en diamantmijnen, wat goed was voor twee miljard van de omzet van het Russische bedrijf in 2023.
Academi, voorheen bekend als Blackwater, is de Amerikaanse tegenhanger van de Russische Wagner Group. Blackwater houdt zich bezig met de klassiekere taken van een privaat militair bedrijf, zoals persoons- en gebouwbeveiliging, opleiden van militairen, logistiek en counseling. Toch zijn ook zij beslist niet onomstreden. Het bekendste voorval dateert uit 2007, toen huurlingen van Blackwater een konvooi beveiligden en daarbij op een plein in Bagdad zeventien mensen doodschoten. Na onderzoek van de FBI bleek dat er op veertien van deze mensen onrechtmatig geschoten was. Vier Blackwater-mannen werden veroordeeld tot zware straffen.
“Sommige krijgsmachten missen simpelweg de kennis, vaardigheden of capaciteit en zijn daardoor afhankelijk van private bedrijven.”
Dr. Malte Riemann
Waarom overheden dan alsnog met dit soort organisaties in zee gaan? Dr. Malte Riemann is International Relations evenals Defensie- en veiligheidsspecialist bij de universiteiten van Reading en Leiden. Zo publiceerde Dr. Riemann zelf afgelopen jaar ‘The mercenary concepts conditions of possibility: effeminacy, modernity and the international’ (2024), waarin de maatschappelijke rol van huurlingen en de rol van de staat vanuit een historisch perspectief geanalyseerd wordt. Ook werkte hij mee aan het recent gepubliceerde ‘Mercenaries and Security Contractors in the 21st century. The past and Future of Private Force’ (2025).
Hij ziet drie belangrijke redenen voor overheden. “Westerse, neoliberale overheden zijn kleiner geworden en besteden veel zaken graag uit, zo ook hun militaire praktijken. Huurlingen zijn goedkoper, ze bouwen bijvoorbeeld geen pensioen op. Ook missen sommige krijgsmachten simpelweg de kennis, vaardigheden of capaciteit en zijn daardoor afhankelijk van private bedrijven.”
“Daarbovenop komt het fenomeen van plausible deniability”, gaat Dr. Riemann verder. “Als staat kun je via dit soort particuliere bedrijven militair optreden in andere staten, zonder hun soevereiniteit te schenden. Je bent dan ook niet verantwoordelijk voor fouten en andere negatieve uitkomsten die deze PMC’s veroorzaken.
Als laatst zien we een grote toename in out-of-area operations, militaire operaties ver buiten een staat zijn landsgrenzen. Door het zogenaamde bodybag syndrome, de angst om jouw soldaten te laten sneuvelen in een buitenlandse oorlog wat kan resulteren in politieke en maatschappelijke druk, is het aantrekkelijk voor overheden om niet hun eigen soldaten, maar huurlingen hiervoor in te zetten.”
Staten omarmen deze vorm van oorlogsvoering dan ook royaal. Onderzoek van de Amerikaanse socioloog Ori Swed toonde aan dat tijdens de Irakoorlog de helft van het aanwezige militaire personeel niet in dienst was van een overheid, maar vanuit een privaat bedrijf betaald werd. Bij de oorlog in Afghanistan was deze verhouding zelfs 1:3, drie huurlingen voor elke ‘staatssoldaat’. Dr. Riemann herkent deze trend: “De Verenigde Staten zouden simpelweg geen oorlog meer kunnen voeren zonder de diensten van private militairen, deze private bedrijven zijn compleet geïntegreerd in de Amerikaanse oorlogsstructuren en -systemen.”
Wel plaatst hij een kanttekening bij de rol van deze bedrijven in oorlogsvoering. Amerikaanse PMC’s, zoals Blackwater, houden zich hoofdzakelijk bezig met het beveiligen van personen, terreinen of ambassades en bieden logistieke ondersteuning die onmisbaar is. Op deze manier heeft de krijgsmacht meer capaciteit voor directe oorlogsvoering, waar veel private bedrijven vaak minder bij betrokken zijn. Aan Russische zijde is dit echter niet het geval. De Wagner troepen vechten onverminderd mee aan het Russische front en, zoals eerder benoemd, in Afrika voor de Russische belangen.
Toezicht op deze private bedrijven houden is ingewikkeld, legt Dr. Riemann uit. “De regulering op diensten van dit soort bedrijven verschilt per land. Er is geen internationaal reguleringskader en staten verschillen vaak al van mening over wie er wel en niet wordt gedefinieerd als aanbieder van militaire diensten.”
Daarbij komt dat er veel verschillende nationaliteiten, staten en hun variërende wetten betrokken zijn bij dit soort structuren. “Ik ben een Duits staatsburger en zou kunnen werken voor een Amerikaanse PMC, met een hoofdkwartier in de Bahama’s. Ik opereer in Irak en mijn contract is op internationale wateren getekend. Volgens welk rechtssysteem zou ik berecht moeten worden bij een eventuele misstap?”, illustreert Dr. Riemann de situatie.
“Whoever gets convicted of the crime of mercenaryism, deserves to get shot, and their lawyer with them.”
Om deze redenen hebben veel landen ingezet op zelfregulatie vanuit de markt, maar bedrijven reguleren zichzelf nog altijd niet echt strak. Ook is er een probleem met het vervolgen van huurlingen op individueel niveau. Er is dan wel enige regulering die het zijn van huurling strafbaar maakt, maar volgens die regulering moet het aantoonbaar zijn dat iemand om puur financiële redenen huurling is.
Deze wetten zijn echter dusdanig makkelijk te omzeilen via bijvoorbeeld ideologische motieven. Hierdoor is er nog nooit iemand veroordeeld voor enkel het deelnemen aan een gewapend conflict als huurling. Een ‘grap’ in de academische literatuur over dit onderwerp is dan ook. “Whoever gets convicted of the crime of mercenaryism, deserves to get shot, and their lawyer with them.”
Andersom zijn huurlingen als werknemers echter ook de dupe van hun haast vogelvrije status. Doordat ze door matige regulering niet te grijpen zijn, worden ze tegelijk ook niet of nauwelijks beschermd door de wet. Dr. Riemann vertelt over een voormalige huurling die door militaire activiteiten namens een privaat bedrijf zijn been verloor. In plaats van een schadevergoeding van zijn werkgever, ontving hij het bericht dat de PMC het verliezen van zijn been door een ‘ski-ongeluk’ betreurde, maar dat hij er nu alleen voor stond.
Mart van Duijn behaalde een master in het civiele recht en leert momenteel door voor een tweede master aan de Rotterdam School of Management. Hij ziet de huurling niet enkel als dader, maar ook als slachtoffer van de situatie. “Voor gevallen waar een huurling zijn werkgever aansprakelijk probeert te stellen voor letsel, kom je in het internationale privaatrecht terecht. Dat is een lastig vakgebied. Privaatrecht voor dit soort aansprakelijkheidszaken, bijvoorbeeld de verplichting van een werkgever om een werknemer te verzekeren als deze gevaarlijk werk doet, is nationaal geregeld.”
Zoals het voorbeeld van Dr. Riemann al illustreerde, maakt de complexe multinationale opzet van PMC’s dit tot een hels karwei. Van Duijn grijpt terug op mogelijke regulering vanuit landen zelf. “Westerse landen hebben onderling verdragen als Brussel I bis, Lugano II, Rome I en II voor EU-landen en het Haags Forumkeuzeverdrag voor EU-landen, de VS, Mexico, Singapore, Oekraïne en Uruguay.
Deze verdragen regelen allemaal welk recht van toepassing is en naar welke rechter men zich zou moeten wenden bij een geschil. Maar voor landen buiten deze verdragen om, zeker als een PMC bijvoorbeeld is gevestigd een belastingparadijs zoals de Kaaiman Eilanden, is het momenteel onmogelijk om de PMC te verplichten op te komen dagen bij een rechtszaak.”
Dr. Riemann en Van Duijn zijn beiden kritisch op de huidige rol die private bedrijven nu spelen in de internationale oorlogsvoering. Dr. Riemann grijpt terug op zijn onderzoeksveld: “Het onjuist benutten van hun geweldsmonopolie, is iets waar we, als wetenschap, de staat 15 á 20 jaar geleden voor bekritiseerden, bijvoorbeeld in de Irakoorlog. Oorlogsvoering overlaten aan de private markt blijkt echter tot nog meer ellende te leiden, dan lijkt de controle terughalen naar de centrale overheid een lesser evil.”