Moet een regering een meerderheid hebben? Of moet gewoon de kandidaat met de meeste stemmen alle macht krijgen? En moeten we niet méér dan één stem kunnen uitbrengen? Terwijl wereldwijd de politieke situatie steeds verandert, blijven wiskundigen en politicologen zoeken naar het antwoord op deze vragen.
Op 6 november 2024 won Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen met 49,9% van de stemmen. In de VS betekent dat dat zijn partij bijna alle macht heeft, terwijl in veel Europese landen een coalitie de meerderheid moet hebben. Toch hebben zij allemaal één ding gemeen: mensen mogen één stem uitbrengen op hun favoriete kandidaat. Kan dat niet anders?
De meeste West-Europese landen, waaronder Nederland, werken met evenredige vertegenwoordiging als methode om het parlement te kiezen. Kiezers stemmen op hun favoriete partij, en de zetels worden evenredig aan de stemmen verdeeld. Partijen moeten in deze landen meestal samenwerken in een coalitie van partijen die samen een meerderheid hebben.
“Partijen geven soms zelfs elkaar de schuld” – Markus Haverland
Landen als de VS en Engeland hebben ook een parlement, maar zij bepalen de zetelverdeling anders; beide werken met een districtenstelsel. In een district wint de kandidaat met de meeste stemmen, ongeacht of deze een meerderheid heeft. Dit principe heet pluraliteit. Als er bijvoorbeeld drie kandidaten zijn, waarvan twee 30 procent van de stemmen krijgen en één 40 procent, wint de kandidaat met 40 procent van de stemmen in dat district.
Beide manieren hebben grote voor- en nadelen. In een land als de VK regeert er meestal maar één partij. Volgens Markus Haverland, politicoloog aan de Erasmus universiteit, heeft dat een voordeel: “Burgers kunnen heel duidelijk zien wie verantwoordelijk is.” Bij coalitieregeringen is dit niet het geval: “Je weet niet welke partij met welk idee kwam. Partijen geven soms zelfs elkaar de schuld.”
Daarnaast geeft hij aan dat het meerderheidssysteem in de VS en Engeland voor meer stabiliteit zorgt. In deze landen komen tussentijdse verkiezingen niet vaak voor. In landen met evenredige vertegenwoordiging, zoals Nederland, komt het veel vaker voor dat het kabinet valt en de regeringstermijn niet kan afmaken.
Echter, het nadeel aan het pluraliteitsprincipe is volgens Haverland dat minderheden hier niet goed vertegenwoordigd worden. In het systeem van evenredige vertegenwoordiging is dat wel het geval. Hier kunnen partijen groepen in de samenleving vertegenwoordigen.
“Politici maken dan meer contact met de burger” – Markus Haverland
Een ander verschil is dat sommige landen met lokale representatie werken. In Nederland doen wij dit niet, maar bijvoorbeeld Duitsland wel. Haverland vindt lokale representatie goed: “Politici maken dan meer contact met de burger”. Haverland komt zelf uit Duitsland, en kan zich herinneren dat zijn school drie keer bezoek kreeg van een parlementslid dat zijn gebied vertegenwoordigde.
Wat deze systemen wel gemeen hebben, is de manier waarop mensen stemmen; op één partij. Harrie de Swart, hoogleraar filosofie van de wiskunde, ziet hier een groot nadeel aan: “Ze vragen de burger bijna niets.”
Er zijn landen die dat wel doen. Ierland is zo’n land. Daar wordt de uitslag bepaald met single transferable vote, een systeem dat erop gericht is dat geen enkele stem ‘weggegooid’ wordt. In Nederland gebeurt dit wel, bijvoorbeeld met stemmen op een partij die de kiesdrempel niet haalt.
In Ierland geven mensen niet alleen hun eerste stem op, maar hun voorkeursvolgorde. Op hun stembiljet maken stemmers dus een lijst met hun favoriete kandidaat, hun op-één-na-favoriete kandidaat, enzovoorts, met een maximum van 25. Ze mogen ook eerder stoppen, maar met een volledige volgorde kunnen stemmers ook aangeven welke kandidaat zij absoluut niet willen – die is dan nummer 25.
“Iedere beoordeling kan het verschil maken” – Harrie de Swart
Vervolgens wordt hiermee het parlement bepaald. Voor elke zetel wordt bepaald hoeveel stemmen daarvoor nodig zijn. Haalt een kandidaat dat aantal eerste stemmen, krijgt die een zetel. Het overschot aan stemmen voor die kandidaat, wordt verhoudingsgewijs verdeeld over de tweede voorkeuren van stemmers op die kandidaat. Zo halen nieuwe kandidaten de kiesdrempel. Het kan voorkomen dat er, na verdelen van overgebleven stemmen, geen nieuwe kandidaten de kiesdrempel halen. Dan valt de kandidaat met de minste stemmen af, en worden die stemmen verdeeld over de volgende keuzes. Dit gaat door totdat elke zetel verdeeld is.
Volgens De Swart zit er toch een zwakke plek in dit stemsysteem. Mensen kunnen namelijk niet aangeven hoeveel beter ze een partij vinden dan een andere. Om deze reden pleit hij voor Majority Judgement, een systeem waarin stemmers alle kandidaten een beoordeling kunnen geven. Zij kunnen dan bijvoorbeeld kiezen tussen ‘uitstekend’, ‘heel goed’, ‘goed’, ‘acceptabel’, ‘matig’ en ‘slecht’.
Voor elke kandidaat wordt, aan de hand van deze beoordelingen, een majority grade bepaald. Dit is de hoogste beoordeling met een meerderheid. Stel bijvoorbeeld dat een kandidaat de volgende beoordelingen krijgt:
40 procent van de stemmers vindt deze kandidaat tenminste ‘goed’, en 70 procent vindt de kandidaat tenminste ‘acceptabel’. De majority grade van deze kandidaat is dus ‘acceptabel’, omdat dat de hoogste beoordeling is met een meerderheid. De winnende kandidaat is degene met de hoogste majority grade. Dat hoeft niet de kandidaat met de meeste stemmen te zijn. Dit kan natuurlijk een gelijkspel geven; wat er dan gebeurt, staat in het kader onderaan deze pagina.
Majority judgment is ontwikkeld als methode om één winnaar aan te wijzen. Het is daarom bruikbaar voor presidentsverkiezingen, maar niet voor parlementsverkiezingen. Daarom heeft De Swart, samen met Rients Hofstra, bedacht hoe majority judgment toegepast kan worden op de parlementsverkiezingen in Nederland.
Het beoordelingssysteem uit majority judgment wordt gebruikt, maar nu mogen stemmers elke partij een cijfer van 1 tot 10 geven. Ze mogen er ook voor kiezen om een partij niet te beoordelen. Vervolgens wordt van elke partij de gemiddelde score uitgerekend. De zetelverdeling is dan evenredig aan de gemiddelde scores van de partijen.
Majority judgement heeft volgens De Swart grote voordelen. Allereerst vindt hij dat stemmers in dit systeem écht hun mening kunnen doorgeven. Stemmers beoordelen elke partij, en kunnen dus ook aangeven hoeveel beter ze een partij vinden dan een ander.
Bovendien moeten kandidaten zich met majority judgment op elke burger richten. “De VVD, bijvoorbeeld, richt zich vooral op de ondernemers. In dit systeem moet een partij proberen van élke kiezer een zo hoog mogelijke waardering te krijgen”, aldus De Swart. “Iedere beoordeling kan het verschil maken.”
De winnende kandidaat is degene met de hoogste majority grade. Maar wat als dat een gelijkspel oplevert?
Als alle beoordelingen van een kandidaat op een rij worden gezet van goed naar slecht, is de middelste beoordeling de majority grade. Is deze gelijk bij twee kandidaten, wordt er gekeken naar de twee beoordelingen naast die middelste.
Stel, kandidaat A krijgt de beoordelingen:
Heel goed | Heel goed | Goed | Goed | Acceptabel | Matig | Matig |
En kandidaat B krijgt de beoordelingen:
Heel goed | Goed | Goed | Goed | Acceptabel | Matig | Slecht |
Beide kandidaten hebben ‘goed’ als majority grade. Nemen we de beoordelingen naast het midden mee, dan liggen die voor beide kandidaten tussen ‘acceptabel’ en ‘goed’ – dit geeft nog steeds een gelijkspel. Nemen we de beoordelingen daarnaast mee, dan heeft A beoordelingen tussen ‘matig’ en ‘heel goed’; B heeft beoordelingen tussen ‘matig’ en ‘goed’. Hierdoor wint kandidaat A van B.
Maar wat als dat nog steeds geen uitslag geeft? Stel, kandidaat A en B hebben beide ‘acceptabel’ als majority grade. Als we van links en rechts een beoordeling erbij nemen, heeft A de beoordelingen ‘goed’, ‘acceptabel’ en ‘matig’, terwijl B drie keer ‘acceptabel’ heeft. Nu is geen van de twee hoger. In zo’n geval wint B, want majority judgment geeft de voorkeur aan een kandidaat waarover de meningen minder uiteenlopen.