Eind jaren negentig van de vorige eeuw brak in Nederland het gebruik van straattaal door. Al snel ontstond een negatief beeld over deze nieuwe variant van de Nederlandse taal, vaak geassocieerd met slechte grammatica en grof taalgebruik. Tegenwoordig wordt straattaal, ook wel jongerentaal genoemd, steeds vaker als een unieke en creatieve variant van het Nederlands gezien. Door een grote invloed vanuit het Surinaamse Sranantongo en een mix van andere talen en dialecten is straattaal uitgegroeid tot een belangrijk onderdeel van de Nederlandse jongerencultuur. Deze groeiende erkenning onderstreept de evolutie van taal en werpt een vernieuwend licht op haar rol bij het uiten van identiteit en verbinding.
Straattaal vindt zijn oorsprong in de levendige en rijke geschiedenis van immigratie en culturele uitwisseling die de Nederlandse geschiedenis kenmerkt. Een mix van Nederlands, Surinaams, Turks en Arabisch vormde door de komst van arbeiders in de jaren 60 en 70 de basis van een nieuw Nederlands dialect dat diende als een manier om onderling te communiceren. Door associaties met laagopgeleide delen van de stad werd al snel een verband gelegd tussen deze vermeende ‘smurfentaal’, achterblijvende leerprestaties, en soms zelfs gewelddadig gedrag. Pas in de jaren 90 werd meer aandacht geschonken aan dit nieuwe dialect dat als gevolg van de eerdere migratie voornamelijk werd gesproken door jongeren uit arbeidersbuurten.
De komst van migranten uit Marokko, Turkije, Suriname en de Nederlandse Antillen, zoals Aruba, Curaçao en Bonaire, bracht een grote hoeveelheid aan nieuwe taalkundige uitingen met zich mee. Vooral het Surinaamse Sranantongo – verkort Sranan – , Berber en Arabisch, en tegenwoordig ook het Engels, zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van Nederlandse straattaal.
Sranantongo als primaire invloed
Het Sranantongo is een op het Engels gebaseerde creooltaal: een type taal dat elementen van een basistaal met nieuwe kenmerken combineert, ontstaan uit het contact tussen sprekers van verschillende talen, vaak als gevolg van kolonisatie of slavernij. Het Sranantongo is ontstaan op de slavenplantages in Suriname, tijdens het opvallend korte tijdsbestek van de Britse bezetting. “De Britten begonnen met het opzetten van plantages en slavenhandel in het Surinaamse gebied in 1651. Al in 1667 nam Nederland de macht over, na de Vrede van Breda. Het is heel bijzonder dat het Engels in zo’n korte periode de basis heeft kunnen vormen voor het Sranan”, zegt Jeroen van Ravenhorst, taalwetenschapper aan universiteit Leiden en mede-oprichter van de website Kenki, een online woordenboek voor het Sranantongo. “In het Sranantongo kunnen vooral alledaagse woorden, zoals water (‘watra’) en vuur (‘faya’, afgeleid van fire), worden teruggeleid naar het Engels, maar ook veel grammaticale onderdelen zijn op het Engels gebaseerd.”
Net als andere Europese koloniale machten maakte Nederland gebruik van het trans-Atlantische driehoekshandelsysteem, waarbij Afrikaanse slaven werden verhandeld voor goederen die werden geproduceerd op de plantages van Suriname. Ook in Suriname werden slaven ingezet op plantages. “Creooltalen worden erg gevormd naar de taal van de kolonisator. Slaven moesten in die tijd met hun bezetter kunnen communiceren. Ze werden voornamelijk vanuit West-Afrika over de Atlantische Oceaan verscheept. Hierdoor zijn ook veel Afrikaanse woorden terug te vinden in het Sranan.” Van Ravenhorst noemt het verloop van de geschiedenis uitzonderlijk: “Het Sranantongo heeft een heel bewogen geschiedenis. Het is uiteindelijk echt een mengsel van verschillende talen, dialecten en culturen uit veel verschillende gebieden geworden.”
In 1975 werd Suriname onafhankelijk. Vanaf dat moment migreerden grote groepen Surinamers naar Nederland. Omdat het Sranantongo door slaven en later arbeiders uit de lagere klassen werd gesproken, heeft deze taal door de geschiedenis heen een lage sociale status behouden. Ook vanuit andere landen kwamen grote groepen arbeiders richting Nederland. Naast invloeden uit het Sranantongo, Berber en Arabisch is een klein onderdeel van de huidige jongerentaal uit het Papiaments en het Turks afkomstig.
Een rijke taal
Nederlandse straattaal is sinds het begin van het nieuwe decennium uitgegroeid tot een variant van het Nederlands die in alle uithoeken van de samenleving gesproken wordt. Waar jongerentaal vroeger werd gezien als een ‘lexicaal verarmde’ variant van het Nederlands, oftewel een variant met een beperkte woordenschat, kunnen we tegenwoordig stellen dat Nederlandse straattaal juist een heel boeiend onderwerp is. “Jongerentaal is geen ‘lexicaal verarmde’ taal, maar juist een hele rijke taal”, vindt Vivien Waszink, taalkundig onderzoeker aan het Leidse Instituut voor de Nederlandse Taal. Waszink heeft speciale belangstelling voor neologismen en jongerentaal. “Doordat straattaal leeft en voortdurend verandert, is het een fascinerend onderwerp voor taalkundige analyse. Het is heel creatief en draagt bij aan de dynamiek en diversiteit van de Nederlandse taal. Straattaal zorgt ervoor dat onze taal leeft.”
Waszink doet onderzoek naar neologismen. Die ontstaan wanneer nieuwe woorden, nieuwe uitdrukkingen of nieuwe betekenissen tot stand komen in een bestaande taal. Ze ontstaan vaak door het lenen van woorden uit andere talen of het combineren van bestaande woorden. “De meeste nieuwe woorden in het Nederlands zijn samenstellingen: twee woorden die we al kennen gecombineerd. In straattaal worden juist vooral veel woorden geleend uit andere talen. Ook ontstaan nieuwe betekenissen voor bestaande woorden of uitdrukkingen. Nederlandse woorden krijgen in dat geval een andere betekenis in straattaal, zoals ‘soldaat’ of ‘strijder’ (iemand die zijn best doet) en ‘neef’ (vriend).”
Het belangrijkste onderdeel van de Nederlandse straattaal is volgens Waszink het gebruik van leenwoorden. Het vocabulaire van Nederlandse straattaal is door de jaren heen gestaag gegroeid doordat er opvallend veel gebruik wordt gemaakt van woorden uit andere talen, zoals het Sranantongo. Daarnaast komen veel woorden uit het Engels of Arabisch. “De straattaalwoorden ‘skeer’ (armoedig: overgenomen uit het Surinaams), ‘ewaja’ (alright, het is wat het is: overgenomen uit het Surinaams-Javaans) en ‘kifesh’ (de vraag: wat is er aan de hand? Overgenomen uit het Marokkaans-Arabisch) zijn allemaal leenwoorden, en zijn letterlijk overgenomen vanuit andere talen en culturen.”
Versimpelde klankstructuur
De leenwoorden die we kennen zijn op hun beurt soms ook weer overgenomen vanuit een andere taal. Zo is het woord ‘mattie’ afgeleid van het Surinaamse ‘mati’ (vriend). Maar van origine is het Brits: afgeleid van het Engelse woord ‘mate’. “Ook het woord ‘fissa’ komt uit het Sranantongo, maar we denken dat de echte oorsprong in het Portugees ligt”, vertelt Van Ravenhorst. “Het Nederlandse woord ‘feest’ wordt in het Portugees vertaald naar ‘festa’. Dit is uiteindelijk ‘fissa’ geworden.”
Die versimpelde klankstructuur is waarschijnlijk de reden waarom het Sranantongo zo’n grote invloed heeft op de straattaal in Nederland. Woorden uit het Sranan lenen zich over het algemeen goed voor opname in jongerentaal. Dankzij de structuur, waarbij woorden voornamelijk op open lettergrepen eindigen, zoals ‘doekoe’ (geld) en ‘loesoe’ (vertrekken, kwijt zijn), worden deze woorden gemakkelijk opgenomen in alledaagse conversaties. “Het woord voor de Amsterdamse ‘Bijlmer’ wordt in het Sranantongo ‘Bembre’, waarbij de complexe ‘IJ’ naar een ‘E’ wordt gesimplificeerd”, legt Van Ravenhorst uit. “Ook de ‘ER’ wordt in het Sranan vaak omgedraaid naar ‘RE’.”
Dit opvallende fenomeen is volgens Van Ravenhorst vooral te zien in namen voor Nederlandse steden. “Bij de straattaalnaam voor Scheveningen verandert de ‘G’-klank in de makkelijker uitspreekbare ‘K’: ‘Skiffa’. Dat zie je ook terug in de naam voor Utrecht: ‘Utka’.” Alleen de twee namen voor Rotterdam, ‘Porfoto’ en ‘Roffa’, lijken uitzonderingen te zijn. “De naam ‘Porfoto’ is een samenstelling van ‘pori’ (bedorven, rot of beschadigd) en ‘foto’ (stad)”, vertelt Van Ravenhorst. “Het zou kunnen dat die naam is ontstaan vanwege het Rotterdamse bombardement in de Tweede Wereldoorlog, maar het kan ook zijn dat de ‘rot’ in Rotterdam letterlijk opgevat is, waardoor het als ‘rotte stad’ werd vertaald. De wat meer bekende naam voor Rotterdam onder jongeren is ‘Roffa’. Het is waarschijnlijk dat deze naam komt van een Sranantongo-adaptatie van het Engelse woord voor ruig: ‘rough‘. Door de overeenkomst in de beginklank ‘ro’ zou dit mooi passen als bijnaam voor Rotterdam, misschien ook wel te danken aan het ruige karakter van de stad.”
Straattaal is een variant van het Nederlands met een unieke woordenschat en accent, samengesteld uit meerdere talen, inclusief het Nederlands zelf. Een groot vocabulaire maakt nuance in communicatie mogelijk en zorgt voor aanpassingsvermogen aan veranderende omstandigheden. Door leenwoorden uit andere culturen en door bestaande woorden aan te passen ontstaan geheel nieuwe uitingen, die ook nog op een heel eigen manier worden gebruikt. “Jongerentaal is dus helemaal geen bedreiging voor de Nederlandse taal”, sluit Waszink af. “Straattaal en het standaard Nederlands bestaan naast elkaar. Het is niet zo dat het Nederlands afneemt in kwaliteit, wanneer jongerentaal toeneemt. Straattaal is daarnaast, in de juiste setting, heel nuttig en bruikbaar. Het lijkt mij heel gezond om als jongere je eigen selecte groep te vormen. Als het aan mij ligt, is deze unieke variant van het Nederlands juist een perfect onderwerp voor verder onderzoek.”