In Nederland eet een groot deel van de mensen nog gewoon vlees. Opmerkelijk, vooral omdat uit onderzoek van Kieskompas en ProVeg blijkt dat 85 procent van de Nederlanders ongemak voelt bij de manier waarop dieren worden gebruikt in de voedingsindustrie. We kijken dus liever niet naar hoe een varken geslacht wordt, maar we pakken wel gemakkelijk een bakje half-om-half gehakt uit de schappen van de supermarkt. Hoe kan dat?
Over het begrip ‘vegetariër’ ontstaat volgens Sytske de Waart van de Nederlandse Vegetariërsbond vaak nog verwarring. Uit haar onderzoek ConsumptieCijfers & Aantallen Vegetariërs uit 2020 blijkt dat 860.000 Nederlands ‘geen vlees eet’ in de breedste zin. Dat is ongeveer 5 procent van de gehele bevolking. Daarvan eet 1 tot 2 procent van de Nederlanders nog wel vis, maar geen vlees (ook wel een pescotariër genoemd). Onderzoek naar vegetarisme en flexitarisme begon pas in de jaren 90 van de vorige eeuw en is daarom nog een jong onderzoeksveld.
Vleesconsumptiegedrag
Mensen geven verschillende redenen om geen vlees meer te eten. De hoofdredenen zijn gezondheid, milieu en dierenwelzijn. Onderzoeker en consumptiesocioloog van Wageningen University & Research Hans Dagevos benoemt nog enkele praktische redenen. Zo hebben sommige mensen het idee dat vlees duur is, terwijl veel vlees relatief goedkoop is. Ook hebben mensen behoefte aan variatie op het bord. “Je hebt zo veel recepten en producten tegenwoordig dat je heel goed vlees kunt vervangen als je dat wilt.”
Allemaal redenen om geen of minder vlees te eten. Echter, als we kijken naar het vleesverbruik per hoofd van de Nederlandse bevolking blijft het aantal kilogram nagenoeg gelijk. In 2019 lag deze hoeveelheid op 77,8 kg. Dagevos stelt dat dat komt doordat maar een relatief klein percentage vegetarisch of veganistisch eet. Daarnaast eten de flexitariërs wel minder vaak vlees, maar als ze het dan wel eten is de hoeveelheid vlees groter. Het jaar 2020 kent echter een daling van twee kilo door de coronapandemie. Het aantal toeristen liep toen drastisch terug, de restaurants waren gesloten en cateraars konden hun werk niet doen. Tijdens het coronajaar is wel meer vlees in de supermarkt gekocht, blijkt uit onderzoek van Wageningen Economic Research in opdracht van Wakker Dier.
Ongemak bij voedselindustrie
We eten dus nog niet drastisch minder vlees in Nederland. Toch blijkt volgens Kieskompas en ProVeg dat dat 85 procent van de Nederlanders ongemak voelt bij de manier waarop dieren worden gebruikt in de voedingsindustrie. Van dat percentage is meer dan de helft (54 procent) een vleeseter. Vooral vrouwen en stedelingen voelen die ongemak bij diergebruik. Jongeren hebben dit minder dan ouderen.
Bij ongemak waarop dieren worden gebruikt in de voedselindustrie hoef je niet alleen te denken aan de slachthuizen. Het gaat ook over de manier waarop de dieren leven, hoe de stallen eruitzien en dat ze met enorme hoeveelheden opeengepakt staan. “Mensen slaan ook achterover als ze horen dat een bedrijf getroffen wordt door de vogelgriep en dat dan gelijk 200.000 kippen over de kling worden gejaagd”, zegt Dagevos. Daarnaast is het transport van de dieren ook niet altijd fijn om naar te kijken, of dat boeren hun koeien insemineren en dat ze de dieren alleen gebruiken als melkfabriek. Het gaat dus niet alleen om het eindstation van een dier, maar ook om de fase ervoor.
Vlees eten is gecultiveerd
Vroeger slachtten we ons eigen eten terwijl nu ongeveer een kwart van de Nederlanders naar een demonstratie zou gaan tegen de intensieve veehouderij, blijkt uit het onderzoek van Kieskompas en ProVeg. Volgens Dagevos heeft dat met civilisatie en massaliteit te maken: “In principe kunnen mensen wel kijken naar hoe we een dier slachten, maar de productielijn van een kippenslachterij is echt niet zo grappig. Dat is een grote draaiende fabriek waar dieren worden gehouden en aan hun einde komen.”
Het aantal mensen dat vlees eet blijft dus gelijk, maar we doen onze ogen dicht voor de voedselindustrie. Mensen weten hoe de situatie is in de fabrieken, maar eenmaal in de supermarkt zijn we dit beeld weer kwijt. Consumenten vinden het blijkbaar moeilijk om minder vlees te eten. De grootste reden die Dagevos geeft, is dat vlees eten gecultiveerd is. “De afgelopen zeventig jaar zijn we hiermee opgegroeid en het is alom beschikbaar en ook nog betaalbaar. We zijn het gewend, het zit geankerd in onze identiteit, in groepsgedrag en in festiviteiten. Daarnaast heb je ook de sociale componenten. In bepaalde kringen moedigen mensen vlees eten juist aan.”
Spanning bij vleesconsumptie
Marleen Onwezen, gespecialiseerd in consumentengedrag en Cor van der Weele, gespecialiseerd in ethiek en filosofie zijn beiden verbonden aan Wageningen University & Research. Ze deden onderzoek naar de spanning rond vleesconsumptie, bijvoorbeeld tussen liefde voor vlees en bezorgdheid over dierenwelzijn of gezondheid (cognitieve dissonantie). Consumenten kunnen namelijk genieten van het eten van vlees en zich tegelijkertijd bewust ongemakkelijk voelen bij de voedselindustrie. Dit heet ook wel de ‘vleesparadox’.
Consumenten hebben meerdere strategieën om die cognitieve dissonantie te verminderen. Met attitudeverandering lossen individuen de tegenstrijdige gevoelens op door hun houding ten opzichte van dieren te veranderen. Bij gedragsverandering kunnen ze minder vlees eten, overstappen op diervriendelijk geproduceerd vlees of zelfs vegetariër worden. Je hebt ook een groep die omgaat met cognitieve dissonantie door strategische onwetendheid: zij negeren de gedachtegang over het ongemakkelijke vermoeden van de vleesindustrie bij het eten van hun biefstuk.
Soorten vleesetende consumenten
Uit het onderzoek van Onwezen en Van der Weele komen vier groepen consumenten die anders omgaan met vleeskwesties. Je hebt onverschillige consumenten die geen tegenstrijdige gedachten ervaren. Worstelende consumenten ervaren tegenstrijdige gedachten en bijbehorende negatieve emoties. Strategisch negerende consumenten en omgangsconsumenten hebben beide een manier gevonden om met de tegenstrijdige gedachten om te gaan, ofwel door gedrag te veranderen en de vleesgerelateerde problemen te negeren.
“De productielijn van een kippenslachterij is echt niet zo grappig”
– Hans Dagevos, onderzoeker en consumptiesocioloog van Wageningen University & Research
Emily Longarini (25) loopt vaak tegen de vleesparadox aan. Ze is zich welbewust over het ongemak van de voedselindustrie, maar vooral als ze buiten de deur eet kiest ze vaak voor vlees. Ze is dus een worstelende consument. “Als ik in de supermarkt sta, maak ik vaak een vegetarische keuze. Ik krijg namelijk een naar gevoel van alle kiloknallers in de schappen. Toch ben ik geneigd om in een restaurant carpaccio te bestellen. Dan is het dierenleed een ver-van-mijn-bed-show, terwijl het nog steeds vlees is.”
En later dan?
Dagevos krijgt vaak de vraag of hij het nog ziet gebeuren dat we substantieel minder vlees gaan eten. “Ik ben altijd wel optimistisch, want ik zie een beweging van minder dierlijk, meer plantaardig. Ook zie ik het normaliseringsproces van meer flexitarisch of meer plantaardig eten zich ook verder voltrekken. Maar terugkijkend op de afgelopen vijftien jaar is dit wel een langzaam proces.” De toekomst van de voedselindustrie daarentegen staat onder druk. Mensen zijn toch vooruitstrevender geworden dus moeten er veranderingen plaatsvinden. Niet alleen op het gebied van dierenwelzijn, maar ook voor de natuur en de stikstofproblematiek.
Longarini wil in de toekomst aanzienlijk minder vlees eten. Thuis gaat dit al goed, maar buiten de deur vindt ze het nog moeilijk. “Mijn doel is om volledig vegetariër te worden. Het zou mij helpen als vlees duurder wordt en het schap met vegetarisch vlees in de supermarkt groter wordt. Daarnaast zou het mij helpen als restaurants meer originele gerechten op de kaart zetten dan de standaard spareribs met friet. Ze kunnen bijvoorbeeld experimenteren met vleesvervangers.”
Iedereen heeft dus zo zijn eigen redenen om wel of geen vlees te eten. Toch weet Dagevos een ding zeker: we zullen nooit helemaal stoppen met vlees eten. Alleen voelen we ons niet op ons gemak bij de manier waarop de voedselindustrie is ingericht. Gelukkig is er wel een trend te zien op het gebied van minder dierlijk, meer plantaardig. “Als ik terugkijk op de afgelopen vijftien jaar zie ik dat dit wel een langzaam proces is. Het is wel een beweging dat door zal zetten. En hopelijk iets sneller dan de afgelopen jaren”, stelt Dagevos.