Nederland heeft vanaf januari 2022 zes miljoen euro uitgetrokken voor diepgravend onderzoek naar naziroofkunst. Voor veel mensen komt dit onderzoek veel te laat. Decennialang gingen wederopbouw en museumbelang boven het herstel van onrecht en dat zorgt vandaag de dag voor maatschappelijk onbehagen. Waarom is de teruggave van naziroofkunst zo’n moeizaam proces?
Op 28 februari 2022 kon Rob Lewenstein eindelijk opgelucht ademhalen. Na vierentachtig jaar is het schilderij Bild mit Häusern van Wassily Kandinsky weer terug in familiebezit. Lewenstein is de kleinzoon van de Joodse naaimachineondernemer Emanuel Albert Lewenstein, wiens zoon Robert Gotschalk het doek in 1940 onder druk verkocht aan het Stedelijk Museum. Het werk wisselde voor 160 gulden van eigenaar, nog geen tiende van de toenmalige prijs. De huidige waarde wordt geschat op 20 miljoen euro. Lewensteins zoektocht naar erkenning van het leed dat zijn familie is aangedaan komt hiermee succesvol ten einde. Zijn vader Robert Gotschalk maakte het helaas niet meer mee; hij overleed in 2014.
Hoewel ieder dossier weer anders is, zijn er over het algemeen drie redenen aan te wijzen waarom de teruggave van deze gestolen kunst moeizaam verloopt. Jurist Evelien Campfens, onderzoeker aan de Universiteit Leiden en gespecialiseerd in internationaal erfgoedrecht en roofkunst zegt hierover: “Net na de oorlog was Nederland vooral erg gericht op het herstel van het rechtsverkeer en lag de focus op de wederopbouw van de samenleving. Later bleek het bepalen van de herkomst moeilijk. De roof had namelijk vele vormen. Er werden werken geconfisqueerd in Nederland, Frankrijk en Duitsland. Daarnaast werd er tijdens de oorlog ook veel gehandeld, hoewel de Nederlandse regering dat vanuit Engeland verbood. En deze handel was niet altijd gunstig voor de verkoper. Dan kom je op het punt: wat is onvrijwillig bezitsverlies? Het is een gevoelig onderwerp.”
De passieve rol van musea blijkt onder andere uit de late aanvang van herkomstonderzoek. Pas in 2012 begint een team van vijf wetenschappers met onderzoek naar de aankopen die het Rijksmuseum in Amsterdam deed tijdens het naziregime. Ook aankopen van na de oorlog kunnen in de risicocategorieën vallen. Lea Grüter is lid van het onderzoeksteam. Als kunsthistoricus en herkomstonderzoeker is zij gespecialiseerd in herkomstonderzoek van door de Nazi’s geroofde kunst. Ze zegt: “Er moet een evenwicht worden gevonden tussen de tijdsdruk die de opheldering van historische onrechtvaardigheid vereist, en de zorgvuldigheid die nodig is om lacunes in de herkomst als problematisch te identificeren.”
Wederopbouw gaat voor
In 1945 wordt de Stichting Nederlands Kunstbezit opgericht (SNK) opgericht. Het lijkt een eerste stap in het proces van teruggave. Maar de nadruk ligt vooral op het terughalen van Nederlands kunstbezit uit Duitsland en veel minder op het teruggeven aan de oorspronkelijke Joodse eigenaren.
Het gebrek aan begrip blijkt vooral uit de bureaucratische rompslomp en de stugge houding van de ambtenaren. Campfens: “Je kunst stellen dat de regels best goed waren, maar de uitvoering haperde. Die was heel streng en hardvochtig: mensen moesten zelf de administratiekosten betalen en allerlei zaken aantonen die ze niet konden bewijzen. Ambtenaren wilden bewijsmateriaal in de vorm van bonnen en foto’s, of aan de hand van eventuele getuigen. Voor veel Joodse nabestaanden was dit vrijwel onmogelijk: bezittingen waren verwoest en veel familieleden en vrienden hadden de oorlog niet overleefd.”
In 1950 wordt de taak van de SNK overgenomen door het Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (Hergo), dat alweer in 1952 opgeheven wordt. De Staat werd eigenaar van de stukken waarvan geen verzoek tot teruggave was ingediend. Zo ontstond de NK-collectie. Het hoofdstuk ‘kunstrestitutie’ werd gesloten.
Miljoenencompensatie
Pas jaren later verandert er iets. In 1997 begint de zaak Goudstikker. Volgens Campfens is dit moment een omslagpunt in de publieke opinie in Nederland, en zorgt deze zaak voor een voorzichtige kentering in het beleid. Jacques Goudstikker (1897-1940) is een welvarende Joods-Nederlandse kunsthandelaar in Amsterdam als de oorlog in 1940 uitbreekt. Hij, zijn vrouw Dési, en hun zoontje Edouard schepen zich op tijd in om naar de Verenigde Staten te vluchten. Maar Goudstikker overlijdt op het schip, door een ongelukkige val in het ruim.
Hij laat een notitieboekje achter waarin hij al zijn eigendommen en transacties heeft beschreven. Die Nederlandse bezittingen en kunst worden in de oorlog door een van zijn medewerkers voor een schijntje verkocht en veel ervan verdwijnt naar Duitsland.
Belang musea voorop
Tijdens een internationale conferentie in 1998 in Washington wordt het probleem van rechtsherstel en naziroofkunst opnieuw op de internationale agenda gezet.
Nederland tekent met 43 andere landen de Washington Principles. Deze elf principes moedigen landen aan opnieuw onderzoek naar roofkunst te doen. Indien nodig, zo beloven ze, zullen ze zorgen voor restitutie. Principe acht luidt: ‘er moeten snel stappen worden ondernomen om tot een rechtvaardige en eerlijke oplossing te komen met inachtneming de feiten en omstandigheden rond elk specifiek geval.
Campfens zegt hierover: “Het zijn belangrijke afspraken maar ze zijn vaag. Er moeten rechtvaardige oplossingen komen, maar wat is dan precies rechtvaardig en wat is precies roofkunst?” Als gevolg van de conferentie in Washington wordt in Nederland door het ministerie van OCW de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, kortweg de Restitutiecommissie, opgericht.
Eindelijk rechtvaardigheid
Toch vindt er sinds 2007 geen gestructureerd onderzoek meer plaats. De rol van de overheid, maar zeker ook die van musea blijft bedenkelijk. De Museumvereniging start in 2009 wel het project Museale Verwervingen om herkomstonderzoek naar hun collectie te verrichten. Maar in de praktijk blijkt dat zij het lastig vinden afstand te doen van stukken uit hun collectie. In 2018 wil het Stedelijk Museum Rob Lewensteins schilderij Bild mit Häusern nog steeds niet uit handen geven. Volgens het museum wees onderzoek uit dat er geen sprake was van roof: het schilderij was vrijwillig verkocht in het kader van een echtscheiding, en ze hadden er immers 160 gulden voor betaald. De rechter geeft het museum gelijk.
Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft er sinds 2012 wel al werk van gemaakt. Lea Grüter namens het Herkomstteam: “We werken aan het proactief contacteren van mogelijke nabestaanden om verschillende redenen. Door de gevolgen van de Holocaust missen nabestaanden vaak een deel van hun familiegeschiedenis en komen ze daarom niet per se op het idee om teruggave aan het museum aan te vragen. Deze uitwisseling kan informatie samenbrengen, die een deel van het verhaal zou kunnen reconstrueren. Maar een beslissing over een eventuele teruggave zal worden genomen door de Restitutiecommissie, aangezien de collectie niet aan het museum, maar aan de staat toebehoort.”
Eindelijk rechtvaardigheid
Toch duurt het tot 2020 tot er landelijk een nieuwe stap wordt genomen. Pas dan verzoekt de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Ingrid van Engelshoven, de Raad van Cultuur een onderzoek te starten naar de werkwijze van de Restitutiecommissie.
De vraag resulteert in december 2020 in het rapport Streven naar Rechtvaardigheid. Hierin staat dat musea, die werken in hun bezit kregen in of net na de Tweede Wereldoorlog, ‘minder aandacht’ hadden voor herkomstonderzoek. Bovendien was de conclusie dat de Restitutiecommissie zich te weinig had ingespannen. Herstel van onrecht voor de slachtoffers werd onder het belang van de musea geplaatst. Het is meer dan duidelijk dat hier verandering in moet komen.
Welk advies heeft Campfens voor de huidige minister van OCW, Robbert Dijkgraaf? “Herkomst van kunstvoorwerpen is een thema waar je niet meer overheen kunt stappen. Er moet structureel meer geld voor uitgetrokken worden. Het proces is gaan rollen met de problematiek van de naziroofkunst. Maar ook op andere gebieden is het een thema voor musea. In de volkenkundige musea is in het verleden weinig aandacht geweest voor wat precies de herkomst van een object was. Wel voor de authenticiteit van een voorwerp. Dat verandert nu ook onder invloed van de regelgeving die zegt dat het strafbaar is iets te importeren waarvan de herkomst onduidelijk is.”
En in haar proefschrift ‘Cross-border Claims to Cultural Objects’ zegt Campfens: “Het is belangrijk om te kijken wat de immateriële erfgoedwaarde van een object is. Dus naast oog voor de economische waarde moet gekeken worden naar de religieuze of culturele waarde voor families.”