achtergrondartikel
Hoe het grote onderzoek naar de Bersiap op 6.000 slachtoffers uitkwam

De resultaten van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-50 bevatten onder andere een schatting van de hoeveelheid mensen die tijdens de Bersiap zijn gestorven: 6000. Deze conclusie vormt een breuk met sommige eerdere schattingen, die veelal tussen de 20.000 en 30.000 lagen. Hoe is het onderzoek op dit getal gekomen? En wat betekent dat eigenlijk voor onze herinnering van de periode?

De resultaten van het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-50 hebben veel teweeg gebracht in de Nederlandse samenleving. Het onderzoek van de NIOD, KITLV en NIHM was al in 2017 van start gegaan met de toekenning van 4,1 miljoen euro overheidssubsidie. Op 17 februari 2022 was het zover en presenteerden de instellingen wat bijna 5 jaar aan nauwkeurig onderzoek had opgeleverd.

Een van de meer opvallende conclusies van het programma was de schatting die de onderzoekers hadden gemaakt van het slachtofferaantal van de Bersiap. De Bersiap was een periode van enorme chaos en geweld die in Indonesië uitbrak vlak nadat Japan capituleerde aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945. In de Nederlandsche geschiedschrijving staat de periode vooral te boek als een geweldsuitbarsting van jonge Indonesische onafhankelijkheidsstrijders tegen mensen die volgens hen tegen een onafhankelijk Indonesië zouden zijn- en dan met name de Indische Nederlanders die op dat moment in het archipel woonden.

In de afgelopen vijftien jaar stelden sommige historici, zoals Herman Bussemaker en William Frederick, dat Indonesische revolutionairen 20.000 à 30.000 mensen zouden hebben vermoord. Het nieuwe onderzoeksrapport stelt echter dat er ongeveer 6.000 mensen vermoord zouden zijn: een duidelijke breuk met wat sommige historici zoals Bussemaker en Frederick dachten. Maar hoe is het onderzoek aan die schatting gekomen? En lagen de eerdere schattingen er echt zo ver naast?

Eerdere schattingen

“Die hele hoge aantallen van tussen de 20.000 en 30.000, daar zal het daadwerkelijke aantal niet bij in de buurt komen” vertelt Onno Sinke. Samen met Esther Captain leidde hij het onderzoek naar de Bersiap in het onderzoeksprogramma. Dat onderzoeksproces begon met het kijken naar eerder onderzoek dat naar de Bersiap is verricht, maar bij nader inzien bleken de schattingen die historici de afgelopen jaren geleverd hebben te onzorgvuldig onderbouwd. “Zo namen ze bijvoorbeeld het aantal slachtoffers dat in Jakarta gevallen was en extrapoleerden dat naar heel het eiland Java. Dat is natuurlijk niet gebaseerd op onderzoek.”

Opvallend genoeg bleken de schattingen uit de tijd van de dekolonisatie zelf veel dichter bij de schatting van Captain en Sinke te liggen dan wat sommige latere historisch onderzoeken stelden. De eerste schattingen die vlak na de Bersiap in 1947 gemaakt werden lagen rond de 3.500 en dit getal vormde tot in de jaren ’80 ook de basis voor de vermeende dodentallen van de Bersiap, bijvoorbeeld in het invloedrijke boek Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong.

Dit getal omvatte echter alleen bevestigde doden, terwijl het vrijwel zeker is dat het daadwerkelijke slachtofferaantal hoger ligt- iets wat historici ook beseften. “Je ziet dat een aantal historici in recente jaren dat getal eigenlijk steeds verder en verder hebben opgehoogd.” Zo schatte historicus Herman Bussemaker in 2005 bijvoorbeeld dat er tussen de 5.000 en 20.000 mensen zouden zijn gestorven. Zeven jaar later stelde de Amerikaanse onderzoeker William Frederick dat het slachtofferaantal waarschijnlijk tussen de 20.000 en 30.000 mensen ligt.

Het bronmateriaal

Het daadwerkelijke aantal moet dus in ieder geval hoger zijn dan alleen die bevestigde doden, maar de meeste schattingen van de afgelopen jaren liggen wel veel te hoog. Hoe pak je zo’n schatting dan wel zorgvuldig aan? Door zelf diep de archieven in te duiken volgens Sinke.

Om het dodental wetenschappelijk te kunnen schatten hebben de twee historici diverse bronnen geraadpleegd. Zo hebben ze onder andere het archief van de Oorlogsgravenstichting doorzocht, een inventarisatie van alle Nederlandse oorlogsslachtoffers sinds de Tweede Wereldoorlog. In hun onderzoek zochten ze rapporten, lijsten met namen- alles wat een indicatie kon geven van wie er overleden zijn.

Een voorbeeld van het type archiefbron dat ze gebruikten waren de verslagen van de stichting Pelita. De organisatie zette zich vanaf 1947 in voor het welzijn van leden van de Indische gemeenschap, waardoor mensen wiens familie was getroffen door de Bersiap bij de organisatie advies konden krijgen.  “mensen konden daar een aanvraag doen in het kader van de oorlogswetten, waarmee ze bepaalde voorzieningen konden krijgen. Dan moesten ze hun verhaal doen aan een rapporteur van Pelita en uit die rapporten is op te halen welke slachtoffers er zijn gevallen.” Nabestaanden van mensen die zijn overleden tijdens de Bersiap kunnen overigens nog steeds de organisatie raadplegen, mochten ze vragen hebben over dit soort kwesties.

Al het brononderzoek leverde uiteindelijk een aantal op van 3723 bevestigde overledenen aan Nederlandse kant. “Dat waren vooral Indo-Europeanen, maar ook Nederlanders, Molukkers en anderen.” Niet iedereen was overigens door geweld omgekomen. “1006 mensen zijn ook omgekomen door oorzaken die niet direct met geweld te maken hebben, zoals ziekte of uitputting.” Van nog een ander deel is onbekend wat de doodsoorzaak was.

De kwestie van vermisten

Dat zijn de bevestigde overledenen, maar het is dus vrijwel zeker dat er meer mensen zijn omgekomen zoals Sinke zelf ook benadrukt: “Het is oorlogstijd, dus de registratie zal ook wat te wensen hebben overgelaten.” Veel mensen zijn hierdoor uiteindelijk als vermist vermeld.

Maar niet elke vermiste staat gelijk aan een dode, zoals veel eerdere onderzoekers stelden. Sinke vertelt: “Een groot deel van die vermisten duikt na verloop van tijd in de bronnen weer op.” Zelf hebben de onderzoekers het eindpunt gelegd op 27 December 1949, het einde van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog: alle vermisten die toen nog niet waren teruggevonden, zijn vermoedelijk overleden.

Het aantal vermisten dat in December 1949 nog steeds niet gevonden was en waarvan men dus kan aannemen dat ze overleden zijn, ligt ongeveer op de 2.000. Dit getal telden ze op bij de 3.723 bevestigde doden en een restcategorie van 125 mensen waarvan de onderzoekers niet zeker wisten wanneer ze waren omgekomen, maar waarvan de bronnen aanwijzen dat dit tijdens de Bersiap was. Door dit alles bij elkaar op te tellen en een zekere foutmarge te hanteren, kwam het onderzoek uit op de schatting van 6.000 overledenen.

Een veelzijdig verhaal

We weten nu dus dat er ongeveer 6.000 mensen aan Nederlandse kant zijn overleden tijdens de Bersiap, maar wat betekent het eigenlijk voor de manier waarop we deze periode moeten herinneren? Sinke benadrukt dat we de ingewikkelde chaos van de gebeurtenissen moeten erkennen: “Eigenlijk willen we hiermee laten zien dat het geweld heel veel verschillende groepen trof, waardoor het bijna kunstmatig is om dat allemaal van elkaar te scheiden.”

Het idee dat de Bersiap puur een geweldsuitbarsting was van Indonesiërs tegen Indische Nederlanders weerspiegelt niet de werkelijkheid. “Er was ook geweld tussen Indonesiërs onderling, vooral de Indonesische elite werd afgerekend voor hun samenwerking met de Nederlanders.” Verder werden er ook Chinese burgers en ontwapende Britse en Japanse troepen slachtoffer van Indonesisch geweld. Maar omgekeerd oefenden al deze groepen, net zoals de Nederlandse strijdgroepen, geweld uit tegen Indonesische burgers of gevangengenomen strijders. Het is een veelzijdig verhaal dus.

Herinneringen en beeldvorming

De gevolgen van het onderzoek reiken ook verder dan alleen de academische wereld, zoals Alies Boenders uitlegt. Zij leidt namens stichting Pelita, het ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld en het Nederlands Veteraneninstituut een speciaal begeleidingsprogramma voor mensen bij wie het nieuwe onderzoek veel los heeft gebracht.

”Er zijn veel mensen die vanuit hun familiegeschiedenis of hun eigen ervaringen belangstelling hebben voor wat er is onderzocht.” Door kleine bijeenkomsten te organiseren waarin mensen in een veilige omgeving vragen kunnen stellen aan de onderzoekers, probeert het programma leden van de Indische gemeenschap te helpen met de bevindingen om te gaan en misverstanden over het onderzoek te vermijden. “Je ziet bijvoorbeeld dat veel mensen van Indisch-Nederlanders afkomst bang zijn dat zij, hun ouders of hun grootouders worden afgebeeld als oorlogsmisdadigers.”

Wat de resultaten van het onderzoek betekenen voor de manier waarop mensen de periode herinneren is een lastige vraag. Volgens Boenders zal het onderzoek voor de herinnering van de eerste generatie getroffenen niet veel veranderen. “Dat zijn mensen die zelf iets hebben ervaren tijdens de Bersiap, die er zelf met hun neus boven op hebben gestaan en daardoor zijn getraumatiseerd. Een wetenschappelijk onderzoek verandert zo’n herinnering niet.” Maar voor de tweede en de derde generatie is dat een ander verhaal. “Die weten bijvoorbeeld dat hun opa in het KNIL zat en dingen heeft meegemaakt, maar hebben moeite die kennis te plaatsen. Dit onderzoek kan denk ik die mensen helpen hun familiegeschiedenis te begrijpen.”

 

11 - 05 - 2022 |
Berend Buiten