Het aantal vrouwelijke hoogleraren neemt jaarlijks bescheiden toe, maar is nog steeds laag. Na een groei van 2,2 procent staat de teller slechts op 23,1 procent. Dat blijkt uit de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren 2019 door het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren. Carlijn Bouten (1967), hoogleraar aan de TU Eindhoven, behoort tot die kleine groep vrouwen aan de wetenschappelijke top.
Professor Bouten is de Marie Curie van de regeneratieve geneeskunde, met prijzen in haar broekzak om het te bewijzen. Met een gender-evenwichtig team onderzoekt zij technieken naar het triggeren van het lichaam om zichzelf te herstellen.
Wat houdt regeneratieve geneeskunde in?
Ik word een pionier genoemd op dit gebied omdat ik een afbreekbaar materiaal aanbreng in het lichaam zelf. Ik maak bijvoorbeeld van een afbreekbaar materiaal, gemaakt uit eigen lichaamsweefsels, een hartklep. Die hartklep plaats ik in het hart en die gaat op die plek zelf een nieuwe hartklep vormen. Het kunstmatige breekt daarna langzaam af.
U heeft gewerkt aan een lange en succesvolle carrière. Wat merkt u zelf van de genderongelijkheid in de wetenschappelijke wereld?
Ik heb redelijk wat mijlpaaltjes behaald, en ben door tamelijk wat hoepeltjes gesprongen. Door de buitenwereld word ik nooit, of veel minder, op mijn wetenschappelijke kwaliteiten beoordeeld dan mannelijke collega’s. Ik moest en bleef me altijd bewijzen. Vroeger dacht ik, ‘het gaat altijd over die vrouwen, laten we er eens over ophouden’. In het verleden dacht ik er geen last van te hebben, maar dat heb ik wel.
Genderongelijkheid is nu meer onzichtbaar aanwezig. De mannelijke hoogleraar staat heel snel op een hoog voetstuk als meneer de professor. Daar buigen ze bij wijze van spreken voor. Als je in een commissie een mening geeft, dan luisteren ze eerder naar een man dan naar een vrouw.
Ik geef ook leiding aan mannen, met jonge mannen gaat dat goed. Met de mannen (40-plussers) die ik heb ingehaald gaat het ingewikkelder. Probeer die maar eens aan te sturen, ze nemen van mij niet zo gauw een order aan. Ik heb daar ook echt gesprekken over gehad. Dan moet ik dat heel masculien brengen. Als ik het vrouwelijk breng, met ‘Ik stel voor dat..’, dan pikken zij het niet op.
In 2019 stelde de TU/e enkel vacatures open voor vrouwelijke wetenschappers. Wat vond u daarvan?
Het is dus schijnbaar nodig. Ik was er huiverig voor, want dan ligt de nadruk wéér op het vrouw zijnde. Ik ben wel heel trots, dat mijn universiteit dit doet. De enorme reacties waren niet verwacht. Dat heeft heel veel effect gehad op het aantrekken van goede mensen. Als gevolg hebben heel veel vrouwen uit het buitenland gesolliciteerd. Zij konden ons niet als Universiteit, maar door de advertentie die wereldwijd is gegaan. Heel gek, dat betekent dat we de mensen die wij zoeken niet hebben in Nederland, of dat men niet naar Eindhoven wil verhuizen.
Wat is een oplossing voor dit probleem?
Het is iets wat ik mijzelf ook afvraag. Is die genderbias in mij gegroeid, omdat ik dit werk al dertig jaar doe? Ik dacht ook wel eens: ‘hoe zou het zijn, met 50 procent mannen en 50 procent vrouwen’? Vroeger wilde ik dat helemaal niet. Dat was meer omdat ik die omgeving niet kende, maar het helpt enorm als je niet meer in de minderheid bent. We moeten dit zichtbaar maken. Iemand moet ons af en toe een spiegel voorhouden. Het gebeurt niet alleen door mannen, maar door iedereen. Ik doe het zelf ook. Bij het nalezen van een verslag over een wetenschapper, dan is die wetenschapper in de volgende zin meestal een ‘hij’. Dat kan ook een ‘zij’ zijn.