achtergrondartikel
Op (taal)les bij de lokale bevolking
10 - 05 - 2019
Arende de Wit

Sommige wetenschappers zitten dagenlang opgesloten in het lab, turend naar vloeistoffen in reageerbuisjes. Ook beschrijvende taalwetenschappers observeren en analyseren. Vaak ligt hun onderzoeksveld buiten de universiteit, in gebieden waar ze de taal kunnen vastleggen en beschrijven. Maar het contact met de lokale bevolking gaat verder dan alleen het uitwisselen van woorden en zinnetjes. De bevolking zelf krijgt namelijk steeds meer ruimte voor haar eigen inbreng in het onderzoek naar de taal en cultuur. 

Met een hoedje tegen de zon en een notitieboekje in haar hand loopt Sara Petrollino door het Ethiopische landschap. Bij een man die hard bezig is om het gras te bewerken, staat ze even stil. “Hoe heet dit gras?” vraagt ze in het Hamar. De man kijkt op en antwoordt haar. Sara maakt ook een foto. De mensen verbazen zich er inmiddels niet meer over. Ze weten dat Sara graag de Hamar taal en cultuur wil leren.

Kanovaarder
Het is de lokale bevolking die aan taalwetenschappers de ingang biedt voor het leren van de taal. Petrollino, die promoveerde op het Hamar en nu bij de Universiteit Leiden werkt, ging daarvoor naar een lokale school. “Ik vroeg aan de docenten wie de beste leerlingen waren. Ik had iemand nodig die tenminste een paar woorden Engels kende. Zelf sprak ik niets, geen Hamar en ook niet de nationale taal Amhaars. Zo kwam ik in aanraking met Walé. Met hem ben ik begonnen om de eerste paar woorden te leren.”

Ook Petrollino’s Leidse collega Martine Bruil, die promoveerde op de Ecuadoraanse taal Siona, begon bij één persoon. “Ik ging naar het gebied op vakantie om te kijken hoe het was. Daar kwam ik in gesprek met onze kanovaarder. Zijn vrouw Ligia is een Siona. We hadden gelijk een goede klik, en zij had een idee van wat ik wilde weten.” Beide taalwetenschapsters leefden bij hun contactpersonen in huis.

Voor het verkrijgen van hun data werken taalwetenschappers en de lokale bevolking nauw samen. Een groepje sprekers helpt hen met het transcriberen en vertalen van bijvoorbeeld traditionele verhalen. “Maar ik heb ook vrienden in Hamar die mijn taxichauffeur zijn. En de familie waar ik vaak kom, kan me in contact brengen met allerlei mensen”, zegt Petrollino.

Partners
Taalwetenschappers zijn in de afgelopen decennia anders gaan denken over het werken met de lokale bevolking. In de jaren ’60 en ’70 heerste de gedachte zoals William Samarin die beschrijft in zijn klassieker Field Linguistics: A Guide to Linguistic Fieldwork. De spreker van de taal, de informant, is degene die informatie geeft en beoordeelt of de taalwetenschapper dingen goed zegt, maar de belangrijkste focus is het onderzoek van de taalwetenschapper.

Inmiddels klinken er ook andere geluiden. Taalwetenschappers geven steeds meer ruimte voor de inbreng van de lokale bevolking. Zo betoogt Ewa Czaykowska-Higgins in haar reflectie op het werken met inheemse Canadese bevolkingsgroepen dat een taalwetenschapper onderzoek moet stimuleren dat voor, met en vooral door de bevolking gedaan wordt. In een ideale situatie zijn wetenschappers en de lokale mensen “partners in een samenwerking waarin alle partijen van elkaar kunnen leren”.

Koeien
Bruil merkte dat de Siona zich bewust waren van hun eigen positie. “Vanaf het begin hadden we de deal dat ik bij de Siona mocht werken als we ook een boekje zouden uitgeven.” Daar stond ze zelf achter. “Het is altijd mijn insteek geweest om iets voor de mensen daar te doen. Als ik alleen maar de taal zou beschrijven, is het werk voor mij niet zo relevant.”

In Afrika is het bewustzijn van de eigen taal nog een stuk minder, merkt Petrollino. “Het liefst zou ik een boek maken met de orale literatuur. Dat zou ik zelf kunnen doen, want ik heb het materiaal en de vertalingen. Maar ik wil dat zij erbij betrokken zijn en dat ze het samen met mij doen.” In het huidige debat over het alfabet waarin het Hamar geschreven moet worden, mengt ze zich niet. “De Hamar voeren deze discussie zelf en beslissen wat ze willen. Daarna vertellen ze mij wat ze hebben besloten en of ik hen daarbij kan helpen.”

Enthousiast
Zo divers als de talen zijn waarop taalwetenschappers werken, zo verschillend is ook de houding van de lokale bevolking ten opzichte van de wetenschappers. “De Hamar zijn enorm enthousiast dat ik hun taal en cultuur wil leren”, zegt Petrollino. “Toen ze zich afgelopen zomer realiseerden dat ik had geleerd hoe ik de kleur van koeien moest benoemen, namen ze me mee naar een ander dorpje. Daar zeiden ze tegen de oudsten: “Je moet aan haar vragen hoe deze koeien heten, zij weet alles!” En toen ik mijn proefschrift over de grammatica van het Hamar aan de mensen daar gaf, was iedereen blij, ook de lokale politieke autoriteiten.”

Bij de Siona kwam Bruil weerstand tegen. “De mensen waren het eigenlijk niet zo eens met wat ik daar allemaal deed. Ze hadden duidelijke ideeën over hoe het moest. Er waren al veel mensen geweest die allerlei informatie daar wegnamen en nooit iets teruggaven. Ook bij mij zagen ze dat risico. Ik moest steeds weer terugkomen om te laten zien dat ik serieus was.” In een dorpje verderop waren de mensen enthousiaster. “Daar kon ik soms van acht uur ’s morgens tot elf uur ’s avonds bezig zijn, gewoon omdat er zoveel mensen met mij wilden werken.”

Dans
Gele Hailu, een moedertaalspreker van het Hamar die in Nederland verblijft, bevestigt dat de Hamar blij zijn dat Petrollino hun taal leert en daarover schrijft. “Ze vinden het leuk als andere mensen Hamar leren. Maar de Hamar vinden het niet prettig als mensen verkeerde informatie geven.”

Gele geeft het voorbeeld van een auteur die een aantal boeken over Hamar publiceerde. “Deze man schreef dat de Hamar seks hebben tijdens een bepaalde dans. Maar je kunt niet tijdens die dans seks hebben. Dat kan op een andere tijd en plaats, maar niet gelijk daar. Als je zoiets opschrijft, worden de Hamar kwaad. Die man begreep onze cultuur niet. Je moet iets van tenminste drie of vier mensen horen, dan pas kun je het opschrijven. Sommige mensen geven je verkeerde informatie, alleen om geld te krijgen. Zij denken dat ze alles weten, maar als je niet dicht bij de oudsten staat, hoe weet je dan wat wel of niet waar is?”

Jaloezie
Net als in andere werkvelden draait het niet uitsluitend om vrijwillige hulp. Gele: “Als je één persoon kiest om mee te werken en daarmee anderen niet kiest, worden ze een beetje jaloers. Mensen willen graag met Sara werken, bijvoorbeeld voor het geld.” Petrollino is het daar mee eens. “Mensen werken niet alleen met je omdat ze van hun taal houden. Dat speelt een rol, maar ze weten goed dat ze ervoor betaald worden.”

Ook bij het documentatieproject van de Siona in Ecuador was geld een stimulans. Bruil: “Ik merkte dat voor de Siona de inkomsten belangrijker waren dan het werk op zich. Vanaf het begin heb ik steeds herhaald dat na een bepaalde tijd het geld echt op zou zijn. Je hebt twee jaar lang een goed salaris voor mensen gecreëerd, en dat is dan voorbij. Dat is wel een nadeel van dit soort projecten.”

Training
Naast het geld wilden de Siona graag materialen voor henzelf verkrijgen. “Het is jammer dat bijvoorbeeld video’s nu een beetje blijven liggen”, zegt Bruil. “Eigenlijk moet je die materialen ook implementeren. Je zou willen dat mensen daar zelf ideeën over hebben. Al zie ik wel dat bewerkte materialen zoals boekjes veel meer worden gebruikt.”

Naast geld, betaalmiddelen in natura en producten in de eigen taal, laten wetenschappers vaak ook niet-tastbare gevolgen van hun werk achter. Petrollino gaf haar helpers wat taalkundige training, zodat ze zich bijvoorbeeld bewust werden van het verschil tussen lange en korte klinkers. Ook leerden de informanten een beetje hoe ze met computers kunnen omgaan. Bruil liet de Siona door middel van workshops zien hoe hun eigen taal in rijtjes als ‘ik loop, jij loopt’ eruit ziet, en wat een bedreigde taal is. “De mensen hebben leren filmen en leren transcriberen. Ze kunnen nu makkelijker switchen tussen verschillende computerprogramma’s.” Al deze aspecten maken onderdeel uit van het ‘teruggeven aan de gemeenschap’, zoals taalwetenschapster Keren Rice dat noemt

Menselijk
Beide partijen, zowel de wetenschapper als de bevolking, blijven hun eigen belangen in het oog houden. Maar er is ook sprake van samenwerking tussen mensen. “Je woont bij mensen in huis, het zou raar zijn als ik dan niets van m’n persoon zou laten zien”, zegt Bruil. “Mijn ouders en mijn man zijn hier ook geweest.”

Gele beaamt dat er een band is tussen Sara Petrollino en de bevolking. “Haar vrienden en gastgezin daar vinden haar geweldig. Mijn vriend Bazo vertelde me door de telefoon dat ik goed voor Sara moest zorgen en haar moest helpen, omdat ze een goede vrouw is.” Juist die menselijke kant zorgt ervoor dat Petrollino nog een grote wens heeft. “Ik zou het geweldig vinden om een paar Hamar in huis te hebben en hen Europa te laten zien. Dan kan ik ze teruggeven wat ze iedere keer aan mij geven.”

Foto: bij de Hamar in Ethiopië. Rod Waddington (Flickr, CC BY-SA 2.0). 

10 - 05 - 2019 |
Arende de Wit